Als kind onder de tien liep ik door de velden tot aan de bosrand, kroop door het kreupelhout en betrad een magische plek tussen hoge lorken, hun stammen in zwart vennenwater aan de kanten afgezoomd met rosse graspollen, verspreid stond rhododendron luteum waarvan de fijne, gele bloemen een zwaarzoete geur verspreidden gelijkend op die van lelies. De plek verenigde alles op die kleine oppervlakte, de dennen die toch hun naalden verliesden en daardoor het water, symbool van leven, zwart verzuurden, het angstig verkrampte kreupelhout, de knalgele doodsgeur van de meeldraden vol giftige honing.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten