Die morgen werd ik langzaam wakker uit een diepe, onrustige coma, opgelucht verlost te zijn van de misselijke droom waarin ik mijn huis zocht, dronken, uit één of andere obscure keet en te voet door de schemerstad, vijf uur 's morgens. Twee uur later zou ik moeten beginnen werken, en daar liep ik, zonder schoenen, iemand anders jas aan met de verkeerde gsm in de zakken, tas gestolen en nog lang niet in de buurt. Rondom mij liepen al vroege joggers en mensen die naar hun werk of andere noodzakelijkheden vertrokken. Traag kroop ik uit het bed en sleepte me naar de badkamer, bekeek mijn verrimpelde tronie in de spiegel, probeerde mijn rug te rechten en staarde even door het venster naar de zware grijze lucht. Het werd één van die dagen dat niks zou lukken, dat iedereen het op mij gemunt zou hebben en de ontevredenen aan de macht kwamen. Terugsluipen onder de bezwete lakens is op dat moment een optie maar de plicht roept, het aangeleerde schuldgevoel triomfeert en de dalende bankrekening schreeuwt van de honger. Honger, dat had ik niet echt op dit moment, en alhoewel de nieuwe toaster stond te wachten op zijn eerste snee, hield ik het bij de kom kleffe brij die men ontbijtgranen placht te noemen. Slappe kartonnen schilfers gedrenkt in grijsgeworden melk en een tas lauwe Colruytkoffie. Alsof het niet erger kon, rook ik in gedachten de walgelijke koffiegeur in de kelders van het college, dampend uit de grote inoxen ketels met bakelieten tapkraan op de behangerstafel. Die duistere periode, stilzittend op schoolbanken tussen andere puisterige pubers, luisterend naar de onmenselijke leraar wiskunde die beweert dat zijn vak pure poëzie is. Met betonnen stoepdals geplaveide binnenplaatsen waar de onwennige leerlingen stoer staan te doen tegenover elkaar, zonder enige aanwezigheid van dromen of toekomstplannen, enkel slikken en punten braken. Misschien kon koud water me wel tot positieven brengen, en als doorschijnend blauw en kouwelijk kadaver kroop ik achter het kleffe douchegordijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten