
Het was om 7 uur 's morgens dat het 200 meter diepe zeewater tot de kegelvormige schittering aan de horizon mijn gedachten losrukte van de sociale wetgeving aan het vasteland, en plots bedacht dat ik diegene werd bij wie ik was. Misschien verklaarde dat mijn verkeerd te interpreteren gedrag bij een eerste kennismaking, op mijn hoede zijnde om niet te worden wie ik niet wil zijn, of als pijnlijke spiegel voor de ander. Op zee gleed deze eigenschap van mij af en werd die kennismaking getransformeerd tot een oneindig vlak in twee richtingen, van mij tot ginder en van hier tot onder, beiden onbekende bestemmingen die door mijn verbeelding alle plaatsen werden die ik wilde of ooit van gedroomd had. De bleekrode en bleekblauwe fijne mazen werden opgehaald, als een lange warrige navelstreng vol vruchtvlees, en van boven het vlies dat water en lucht scheidt werd af en toe zilver merkbaar dat langzaam vanuit een andere wereld het oppervlak naderde, duidelijker zichtbaar werd, om dan verstrikt, de ogen uitgegeten, door de lier te wentelen en te eindigen op het hete hout. De schittering was niet meer wat hij was en de kennismaking werd fataal. De diepte lonkte geruisloos verder en bood onverwacht de oerrust die nog steeds heimelijk sluimert als heimwee naar oorsprong en éénvoud, hoe gruwelijk en oneindig dan ook.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten