
"Ben ik hopeloos ouderwets?", is een vraag die deze week geregeld bij me opkwam. Al lang vermoed ik dat voor mij een terugkeer naar de basis een noodzaak zou kunnen zijn, althans als dit in ons land nog mogelijk is. Elke keer als ik hier een Zwitsers bergdorp intrek, knaagt het diep aan mijn ziel. Ik begroet een oude boerin met rode doek op het haar achter een kruiwagen vol wortelen uit de moestuin met vogelschrik, een omgekeerde emmer als hoofd beschilderd met kinderlijke mond, neus en ogen naast de weg, jonge gezonde kalveren met natte neuzen en scherpe blauwe tong staan warm onder het houten huis, de verweerde en vervaarlijk overhellende opslagschuren uit massieve balken lorkenhout zweven boven de grond, gedragen door een minimaal aantal houten vertikale balken waarop een ronde plaat graniet. Ik zie een hoop pas uitgegraven dahlia knollen klaar om te overwinteren in de stal. Zwarte en witte kippen lopen vanuit een klein gat in de houten wand van een ladder naar beneden en zien de grote bok met enorme horens aan de overkant niet, de intens zure geitengeur vermengt zich met versgemaaid gras. Ik loop het atelier binnen van de schrijnwerker vol afzichtelijke houten maskers, trollen, kerststallen, heiligenbeelden en vrolijk lachende, enorme zonnen gekapt uit oud dennenhout. Ook al koop ik niets, de vakman begroet me hartelijk. De koude zuiver lucht stroomt zonder moeite mijn longen binnen. De donkerrode stokrozen richten zich in de tuin naast de weg terug op na de zware sneeuwval van gisteren. Dikke houten planken, sedums op de lompe rotsen, de wattige lorken op tien meter van mij die versmelten met de starre groenblijvende sparren, ertussen de neerstortende bergrivier, het 's morgens en 's avonds stoken van de steenkachel, maar vooral de eerlijk lieve mensen doen me twijfelen aan mijn afkomst, mijn stad, zogenaamde vooruitgang of de kwaliteit van mijn leven. Ik herinner mij plots de immense angst als kind voor de verroeste haak in het plafond waaraan 's avonds de gaslamp werd opgehangen, een venijnige worm die mijn leven binnendrong, mijn vader die me in zijn armen nam en me hoog boven de grond confronteerde met die akelige nachtmerrie, mijn moeder die de ijzeren legerbedden alleen opmaakte, de kolenkachel stookte en het buitenhuis vol rook vulde omdat de schouw niet trok en alles vochtig was. Natte lakens, natte muren, krijsende eksters tussen de hoge waaidennen, andere tijden?









