Ik loop bergaf, trager en breder dan anders en verpletter planten onder mijn voeten. Ik zuig diep mijn longen vol lucht en ruik een mengeling van wilde tijm met neerdruipend gouden lorkenhars, leem en gneis, de zuurheid van verkleurende naalden op een achtergrond van verdord gras. De koele geur van blauwgroen smeltwater achter de betonnen wand mengt zich met ceder en citroen, de rook van verbrand hout en half ingegraven metalen buizen verankerd met stalen bouten en spieën, de koele hardheid van graniet overtroeft het geurloze korstmos en vette schapenkeutels, de aardgeur van het vers omgewoelde aardappelveldje vecht met de zinderende electriciteitsdraden rondom die de zuurstof verscherpen. De op de middenberm uitgelopen inkt van zwammen verenigt zich mooi met hooi en verdroogde wilde distels maar laten toe dat fluorescerend sterrenmos de overhand neemt, niet zonder te verzuchten dat hoog boven ons de eeuwige sneeuw alles neutraliseert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten