stift op papier
|
En dan stormt bekakt Nederland binnen, omhooggevallen foorkramers, en is alles plots heel leuk, luid en knullig. Op de parking buiten passeer ik een in de auto achtergebleven puberdochter als een soort omen-vrouw die me aanstaart vanachter het glas, griezeliger dan de afzichtelijke houten maskers uit het dal die de winter en het lawinemonster moeten verdrijven.
Ik stap verder, steek een kaars aan in de éénvoudige kapel van Gleis en voel de afzondering en het woeste landschap knagen, ongelooflijke onrust zonder reden, een stille hysterie. Ik vraag me af of het mijn karakter is, genetisch doorgegeven of de invloed van de woeste omgeving en herinner me dat ik dit gevoel moet toelaten en beschouwen om het te bezweren maar het valt me zwaar. Op de brug kijk ik vijftig meter dieper naar de kolkende bergrivier en beeld me in dat ik spring, enkele seconden intense paniek waarop mijn hoofd met een droge klap uiteenspat op de miljoenen jaren oude en door het water gepolijste keien. Ik huiver en stap verder.
Ik stap verder, steek een kaars aan in de éénvoudige kapel van Gleis en voel de afzondering en het woeste landschap knagen, ongelooflijke onrust zonder reden, een stille hysterie. Ik vraag me af of het mijn karakter is, genetisch doorgegeven of de invloed van de woeste omgeving en herinner me dat ik dit gevoel moet toelaten en beschouwen om het te bezweren maar het valt me zwaar. Op de brug kijk ik vijftig meter dieper naar de kolkende bergrivier en beeld me in dat ik spring, enkele seconden intense paniek waarop mijn hoofd met een droge klap uiteenspat op de miljoenen jaren oude en door het water gepolijste keien. Ik huiver en stap verder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten