de zon schijnt, straks ook, morgen iets minder, tijdens het weekend krijgen we regen. Dat is fijn, zeker voor de natuur en onze tuin, de geraniums op het terras, de vettige straten in de Seefhoek, het wegspoelen van stoffige gedachten, het verzachten van opgefokte zinnen, het bedaren der gemoederen. Ik vraag me vandaag af of een gezonde discussie of communicatie tussen mensen zo vanzelfsprekend is: de besprekingen tussen politiekers, belachelijk in België ("we waren bijna aan een akkoord, we waren vol goede wil, maar nu blazen de Vlamingen het op"), geweldadig in Oekraïne waar men in het parlement elkaar de vuist op gaat, de moslim-collega's die gekwetst zijn als een autochtone collega vol enthousiasme zijn mening zegt in een interne vergadering. Iedereen ziet de wereld vanuit zijn hersenen, van tussen zijn tuinmuren, zijn interieur levend of stoffelijk, zijn verleden en afwijkingen. Onlangs stond ik boven op het dak en keek vanop een hoogte van 15 meter naar beneden. Opeens werd ons tuintje een belachelijke canyon, de buren een mistroostig braakterrein, lag er oud meubilair op de daken, zag versleten roofing en dakranden, verbrokkelde schouwen, mistroostige achterbouwen en schrok. Met een verschil van deze kleine afstand kon de wereld er dus al helemaal anders uitzien, fragieler, lelijker, idioter, relatiever. Net alsof een stad een decor is dat van beneden uit werd opgericht om de mens te plezieren en af te leiden, kikkerperspectief voor mensjes.
Misschien moet men iedereen minstens één maal de ruimte inschieten om de aarde als toeschouwer te begluren. Voor velen onder ons zal dat echter niks veranderen, een mens moet toch ergens aan vast kunnen houden, al is het aan conflict.